Rasstandaard

De Club stelt zich ten doel het centrale aanspreekpunt voor de nederlandse, en geïnteresseerde buitenlandse, Barsoi-liefhebber te zijn.


FCI-Standaard 193 / 20. 12. 2019 / NL

RUSSKAYA PSOVAYA BORZAYA

(Borzoi – Russian Hunting Sighthound)

VERTALINGNadjia Timmermans-Kadenko (28.08.2020)

GEREVISEERD: Anita Gielisse, André van den Broek

ORIGINE: Rusland.

DATUM PUBLICATIE HUIDIG GELDIGE STANDAARD: 04.09.2019

GEBRUIK: Jagende windhond, ren- en coursinghond.
De Russkaya Psovaya Borzaya wordt gebruikt om een haas, een vos te vangen, minder vaak voor de wolvenjacht. Combineert grote behendigheid met uithoudingsvermogen en het vermogen om wild te vangen. Wordt succesvol gebruikt voor hondenraces en coursing.

KLASSIFICATIE F.C.I.: Groep 10, Windhonden.
Sectie 1 – Langharige of bevederde windhonden
Zonder werkproef.

KORT HISTORISCH OVERZICHT: De geschiedenis van de Barsoi gaat terug tot de 15e eeuw, de periode van de Mongoolse invasie. De Tataren gebruikten een jachthond van Arabische oorsprong “Koutsi”, terwijl de Russische jagers geen windhonden hadden; ze gebruikten “Loshaya” honden met een buitengewone kracht en het temperament om een hert en zelfs een eland te vangen en te doden.
Kruisingen van Koutsi en Loshaya honden werden het prototype voor de Barsoi.
Deze honden werden afgebeeld in het gebedenboek van Groothertog Vasily III, de vader van Ivan de Verschrikkelijke. In de 16e – 17e voegde nieuw bloed van de Chart Polsky, adel toe aan hun nakomelingen. Doordat hierdoor de bekendheid van het ras toenam werden ook de landsgrenzen overschreden.
De verdere ontwikkeling van het ras werd beïnvloed door kruisingen met de “Klock” – een enorme, sterke en stoere Courlandse bebaarde windhond. Hun nakomelingen waren baardloos, met lang en fijn haar. Zij vormden de basis voor het “Gustopsovy” Barsoitype.
Door het inmenging van Greyhound-bloed verscheen tegelijkertijd het “Chistopsovy” Barsoitype. Bloed van Berg (Gorsky) en de Krim-windhonden, bekend om hun uithoudingsvermogen werden later ook gebruikt. De Russkaya Psovaya Borzaya werd het resultaat van deze kruisingen met meerdere rassen.
Het scherpe gezichtsvermogen, wendbaarheid en behendigheid van een Barsoi bij de achtervolging, zijn bliksemsnelle reactie en vermogen om wild te vangen, temperament en moed; al deze belangrijke kwaliteiten bewezen zeer bruikbaar te zijn voor de jacht op gevarieerd terrein. De Barsois werden ook met succes gebruikt bij de jacht op de steppen, waar het nodig was over langere afstanden te jagen.
In de 18de en 19de eeuw ontstond de jacht met grote meutes met windhonden en brakken en speciale jachtpaarden. De jacht bestond uit enkele honderden honden die verschilden in type en werkfunctie.
De beroemdste onder hen was de Perschino-jacht, die toebehoorde aan Groothertog Nikolai Nikolaevich (Romanov) die beroemd was om zowel de exclusieve schoonheid van de honden, hun snelheid en hun jachtpassie.
In 1874 vond het eerste congres van Borzoi liefhebbers plaats, maar pas in 1888 werd door de Jachtvereniging uit Moskou de eerste standaard van de Barsoi aangenomen, waarin het type van de Barsoi eindelijk werd verenigd. De auteur van deze standaard was N.P. Yermolov. De basis principes van deze standaard zijn tot op de dag van vandaag hetzelfde, ondanks de wijzigingen die in de 20e en 21e eeuw zijn aangebracht – 1925, 1939, 1951, 1963, 1969, 1980, 1993, 1995 en 2006.

ALGEMEEN BEELD: De Barsoi is een hond met een aristocratisch totaalbeeld, groot, droog en sterk, harmonieus gebouwd, behoorlijk hoogbenig en met een enigszins vlak, licht gestrekt lichaam. Teven zijn langer dan reuen. De huid is dun en elastisch, zonder plooien. Spieren droog, lang en zeer goed ontwikkeld. De botstructuur is sterk, maar niet massief.

BELANGRIJKE VERHOUDINGEN:

  • Bij reuen is de schofthoogte gelijk of 1-2 cm meer dan de hoogte bij de croupe.
  • Bij teven zijn deze hoogtes gelijk.
  • De lichaamslengte is iets meer dan de schofthoogte.
  • Borstdiepte is bijna de helft van de schofthoogte.
  • De ellebooghoogte is iets meer dan de helft van de schofthoogte.
  • De lengte van de voorsnuit, van neus tot stop, is iets meer dan de lengte van de schedel, van stop tot de achterhoofdsknobbel.

GEDRAG/TEMPERAMENT: Kalm met zeer aanwezige visuele alertheid.
Typische gang: vóór het wild is gevonden – een ontspannen draf, of zelfs stap; tijdens de achtervolging – volle galop. Houding ten opzichte van mensen is neutraal tot vriendelijk. **Vriendelijk t.o.v. huisdieren.

HOOFD: Aristocratisch, smal, lang, bij het lichaam passend; zo droog dat de grote aderen onder de dunne huid duidelijk zichtbaar zijn. In profiel vormt de boven belijning van het hoofd een lange, enigszins convexe lijn. De wenkbrauwbogen en jukbeenderen zijn niet uitgesproken.
Schedel: van bovenaf gezien smal, gestrekt, ovaal van vorm. In profiel bijna vlak. Achterhoofdsknobbel is goed ontwikkeld. Stop: Nauwelijks zichtbaar.

AANGEZICHT:
Neus: groot, altijd zwart bij elke vachtkleur, duidelijk vooruitstekend ten opzichte van de onderkaak.

Voorsnuit: Lang, droog, goed gevuld over de gehele lengte, recht of iets afvallend met lichte welving nabij de neus. De lengte van de voorsnuit van neuspunt tot de stop is iets meer dan de lengte van de schedel van de stop tot de achterhoofdknobbel.

Lippen: Strak, nauw aansluitend, dun, zwart omrand ongeacht de vachtkleur.

Kaken/tanden: Tanden wit en sterk, snijtanden goed aangesloten, zonder openingen, hoektanden juist geplaatst waarbij de uiteinden niet zijwaarts naar buiten steken. Schaargebit, tang is toegestaan maar niet wenselijk. Volledig gebit. De afwezigheid van de derde molaren (M3) en een of twee (P1) premolaren is toegestaan.

Jukbeenderen: vlak, niet uitgesproken.

OGEN: Groot, amandelvormig, donkerbruin tot bruin, oogleden zwart, **klein derde ooglid in het hoekje van het oog met of zonder donkere rand, goed gesloten.

OREN: Klein, dun, beweeglijk, puntig, bedekt met kort haar. Boven de ooghoogte aangezet, strak aanliggend , gericht naar achterkant van de nek. De punten van de oren liggen dicht bij elkaar, naar beneden gericht langs en dicht tegen de nek. Als de hond alert is worden de oren  hoog gedragen door het kraakbeen, hun uiteinden naar opzij of vooruit wijzend. Soms staan één of beide oren rechtop als bij een “paard”.

HALS: lang, droog, gespierd, licht gebogen, ovaal (enigszins vlak van opzij), licht schuin naar voren gedragen.

LICHAAM:
Bovenbelijning: vormt een vloeiende welving.

Schoft: Niet geprononceerd.

Rug: Breed, gespierd, veerkrachtig, flexibel.

Lendenen: Relatief lang, gewelfd, breed en gespierd. Bij de reuen is de welving sterker (meer uitgesproken) dan bij de teven. Het hoogste punt van de bovenbelijning bevindt zich in het midden, d.w.z. op de 1e of 2e lendenwervel.

Kruis: Lang, breed, matig hellend. Breedte tussen de twee heupbeenderen niet minder dan 8 cm

Borst: Ovaal in doorsnee, diep, niet smal, maar niet breder dan de croupe, reikt bijna tot aan de ellebooggewrichten. Van opzij gezien steekt het borstbeen (sternum) enigszins uit en bevindt zich bijna ter hoogte van het boeggewricht.

Het gebied van de schouderbladen is vrij vlak maar verbreedt zich geleidelijk richting de zwevende ribben. Duidelijk verkorte zwevende ribben.

Onderlijn en buik: Sterk opgetrokken, loopt abrupt van de borst naar de flanken.

STAART: Sikkel- of sabelvormig, dun, lang, met dichte en overvloedige bevedering. De staart die tussen de achterpoten onder de lies wordt doorgetrokken, moet tot het dichtstbijzijnde heupbeen (illiac crest) reiken. In een rustige toestand laag gedragen. In beweging wordt hij hoger gedragen, maar niet hoger dan rugniveau.

LEDEMATEN:
VOORHAND:
Algemeen beeld: De voorbenen zijn droog, gespierd, van voren gezien perfect recht en evenwijdig. De schouderbespiering is goed ontwikkeld. De ellebooghoogte is iets meer dan de helft van de schofthoogte. Schouders: Lang en schuin geplaatst.

Opperarm: Lang matig schuin  **waardoor de voorbenen onder de punt van het schouderblad komen te staan.

Ellebogen: Parallel aan de middellijn van het lichaam of licht naar buiten gedraaid (“in het veld”).

Onderbeen: Lang, droog, afgeplat, van voor gezien smal en van opzij gezien breed, sterk ontwikkelde elleboogpunten.

Polsen: Vrij lang, enigszins schuin.

Voorvoeten: Droog, smal, gesterkt ovaalvormig (genoemd “hazenvoeten”) ; tenen lang, gebogen, aangesloten. De nagels zijn lang, sterk en raken de grond.

ACHTERHAND:

Algemeen beeld: Droog, benig, gespierd, goed gehoekt. Van achteren gezien, recht en parallel, staat iets breder dan de voorhand. In een ontspannen houding iets naar achter gezet. Als de hond in zijn natuurlijke houding staat moet de verticale lijn vanaf het zitbeen langs de voorkant van het hakgewricht en de middenvoet lopen. Alle gewrichten zijn goed gehoekt. De achterhand spieren zijn zeer goed ontwikkeld, vooral van de bovendij.

Boven en onder dij: Lang en ongeveer dezelfde lengte.

Sprongen: Breed, droog, met goed ontwikkelde hakken (calcaneus). Middenvoet: Kort, vertikaal geplaatst, recht.

Achtervoeten: Droog, smal, gesterkt ovaalvormig “hazenvoeten” met lange gebogen, aangesloten tenen. De nagels zijn lang, sterk en raken de grond.

GANG/BEWEGING : In het dagelijks leven is de karakteristieke gang een ruime, lichtvoetige en gemakkelijke draf. Op jacht, een snelle volle galop.

HUID: Dun, elastisch, nauwsluitend (zonder plooien).

VACHT: Beharing («psovina»): Lang, soepel, zijdeachtig, licht, golvend of grove krullen. Kleine krullen zijn toegestaan. Ongelijke lengte op verschillende lichaamsdelen: op het hoofd, oren en aan de binnenkant van de ledematen – zeer kort, dicht aanliggend; op de rug en nek langer en vaak golvend; aan de buitenkant van de heupen en zijkanten korter en kan fijner gekruld zijn. Bevedering tamelijk lang en glanzend, bevindt zich: rond om de hals (een “kraag” vormend), op de onderkant van de borst en buik, aan de achterkant van de voorbenen en dijen. Onderkant van de staart is lang behaard; krullen zijn gebruikelijk bij de aanzet van de staart.

KLEUR:
Wit; fawn van verschillende tinten (rood-fawn, grijs- fawn, fawn in zilver: fawn met een lichtgrijze toplaag);
Lichtrood of lichtgrijs bij de haarwortel donkerder rood of grijs dan de hoofdkleur;
rood met zwarte toplaag, vaak met een donker masker – ”
Grijs (van asgrijs tot geelachtig grijs);
– gestroomd: fawnrood of grijs; de basiskleur heeft donkere strepen, als aderen op marmer
Rood; Zwart; evenals overgangskleuren daartussen;

Kleuren kunnen effen, gevlekt en met tan aftekeningen zijn. Karakteristiek is dat elke kleur lichter wordt naar beneden. Alle kleuren, van wit tot zwart in elke combinatie zijn geaccepteerd, met uitzondering van bruin, blauw, Isabel (lila) en hun schakering, m.a.w. verdunde kleuren met niet zwarte neuskleur.

GROOTTE:
Gewenste schofthoogte: Reuen 75 – 85 cm, voor teven 68 – 78 cm.

FOUTEN: Elk afwijking van de voorgaande punten moeten als fout worden beschouwd en zwaarte ervan moet in verhouding staan tot de ernst en effect op de gezondheid en welzijn van de hond en het vermogen zijn oorspronkelijke werk uit te voeren.

  • Schofthoogte meer dan 2 centimeter boven of onder de gewenste maat.
  • De lichaamlengte overschrijdt de schofthoogte met meer dan 10% of is minder dan 5%.
  • Ogen niet groot genoeg, diep liggend, ronde vorm, licht (alle hazelnoottinten).
  • Kleine tanden, ver uit elkaar geplaatst. Ontbreken van een of twee premolaren (Pm2). De afwezigheid van een of meer snijtanden als gevolg van letsel, wordt beoordeeld als fout mits de beet hierdoor niet wordt beïnvloed.
  • De bovenbelijning niet vloeiend genoeg. Uitgesproken schoft. Asymmetrische topline. Het hoogste punt van de bovenlijn aanzienlijk verschoven richting croupe.
  • De buik onvoldoende opgetrokken, los liesvel, uitgezakte buik.
  • Staart iets kort, te hoog gedragen, zijwaarts vallend, gekruld uiteinde.
  • Overvloedige vlekken op het lichaam in dezelfde schakering als de hoofdkleur.
  • Te rechte, donzige, doffe en warrige vacht; korte bevedering en franje en totaal gebrek aan bevedering. Gelijke vachtlengte over het hele lichaam. De vacht mag onder geen enkele omstandigheid ruw aanvoelen of ruw zijn.

ERNSTIGE FOUTEN:

  • Hoofd grof of niet droog, met losse dikke huid; fladderlippen, In profiel stompe voorsnuit vanwege onvoldoende vooruitstekende neus. Zeer duidelijke stop.
  • Verbleekte neuskleur, oogleden of lippen bij alle kleuren niet donker genoeg. Gedeeltelijk depigmentering (roze) neus, lippen, oogleden (zonder tekenen van letsel).
  • Kleine ogen, geel, slechtziend, met een te sterk ontwikkelde derde ooglid.
  • Ontbreken van iedere tand die niet genoemd is onder de “Fouten”.
  • Laag aangezette oren, niet goed aanliggend aan de hals, wijd uit elkaar, te groot, dik, zwaar, grof met stijf kraakbeen, afgeronde punten.
  • De lengte van het lichaam overschrijdt de schofthoogte met meer dan 12% of minder dan 3%. Schofthoogte meer dan 2 cm, lager of hoger dan in de standaard maat.
  • Hals te verticaal en/of te hoog gedragen of geheel horizontaal, rond in dwarsdoorsnede.
  • De toplijn loopt af van de uitgesproken schoft naar de staart aanzet, uitgesproken karperrug, rechte rug bij de reuen.
  • De lendenpartij te smal, te kort, of te lang (gelijk aan de ruglengte), vlakke lenden partij.
  • Buiklijn niet opgetrokken.
  • Voorbenen massief, en met ronde botten.
  • Vlezige, ronde, losse platte voeten met spreidtenen.
  • Korte staart, dik, zonder bevedering.
  • Heldere vlekken op het lichaam niet gelijk aan met de hoofdkleur, kleur wordt niet lichter naar beneden.
  • Een overvloedig haar over het hele lichaam, een extreme ondervacht, een grove, harde warrige vacht buiten de verharing, en gebrek aan bevedering.

DISKWALIFICERENDE FOUTEN:

  • Agressiviteit of overmatige schuwheid (overmatige verlegenheid).
  • Elke hond die duidelijk lichamelijke of gedragsafwijkingen vertoont.
  • Bruine kleur (inclusief cacao, koffie, chocolade); blauw, isabel (lila), verdunde kleuren met niet zwarte neus.
  • Volledig gedepigmenteerde (roze) neus, lippen, oogleden.
  • Oogkleur van alle tinten grijs, groen, blauw, verschillende oogkleur;
  • Onder- of overbeet; scheve kaak. Snijtanden niet compleet afhankelijk van hoe dicht bij elkaar ze staan.
  • (*); de afwezigheid van ten minste één hoektand, als deze niet is gebroken. Niet recht scharend gebit. Niet-sluitende kaken.
  • Benen – overknockeld. De aanwezigheid van Hubertusklauwen aan de achterbenen.
  • De staart kurkentrekkervormig, knikstaart (vastgegroeide wervels), gecoupeerd zelfs gedeeltelijk.

N.B.:

  • Reuen moeten twee duidelijk normaal ontwikkelde volledig ingedaalde testikels hebben in het scrotum.
  • Alleen functioneel en klinisch gezonde honden, met rastypisch uiterlijk moeten worden gebruikt voor de fokkerij.

(*Red.: een medisch verklaring over het niet aanwezig zijn van een tand ten gevolge van trauma wordt niet geaccepteerd in het geval dat er geen duidelijke ruimte voor deze tand zichtbaar is.)

** Deze opmerkingen staan in de originele Russische standaard maar zijn in de Engelse vertaling niet opgenomen.